Veel pleinen in de Rotterdamse buitenwijken zijn in de zomer vreselijk heet en daardoor niet geschikt als verblijfsgebied. De gemeente Rotterdam wil daarom de pleinen klimaatadaptief en als koele verblijfsplek inrichten. Om dat in beeld te brengen, is er een methodiek ontwikkeld om het klimaatadaptief vermogen van pleinen te kwantificeren.
Hoe kwantificeer je het klimaatadaptief vermogen van pleinen?

Het Immobiliaplein had de hoogste score van alle pleinen. Het bladerdak van de vele bomen overschaduwt het relatief kleine plein, waardoor de score voor schaduw hoog is
Rick Heikoop is docent bij de opleiding Watermanagement van de Hogeschool Rotterdam. De opleiding richt zich op de klimaatadaptieve inrichting van de stad. Daarnaast is Heikoop onderzoeker bij het Expertisecentrum Maatschappelijke Innovatie (EMI), dat met bewoners en stakeholders werkt aan het vergroenen en verkoelen van Rotterdam-Zuid. Tenslotte is hij ook nog coördinator van het Hittelab Rotterdam. Het Hittelab belegt vragen over hittestress, klimaatadaptie en watermanagement van de gemeente en GGD bij kennisinstellingen als het Erasmus MC, Hogeschool Rotterdam en de TU Delft.
Het onderzoek naar een methodiek om het klimaatadaptief vermogen van pleinen te kwantificeren is onderdeel van het project Coole pleinen, dat naast klimaatadaptatie ook gaat over spelen, bewegen en ontmoeten. Onderzoekster Lieneke Neele en Rick Heikoop hebben de methodiek ontwikkeld en het onderzoek uitgevoerd. “De aanleiding voor dit project was dat veel pleinen in buitenwijken - waaronder Rotterdam-Zuid - versteend, verhard en niet groen zijn. Dus is het er in de zomer vreselijk heet. Die pleinen wilden we daarom klimaatadaptief inrichten, waarbij we tegelijk ook het spelen, bewegen en ontmoeten wilden bevorderen.”
Onderzoek klimaatadaptief vermogen straten
Voor het onderzoek werden zeventien pleinen in de wijk Hillesluis in Rotterdam-Zuid onder de loep genomen. In 2022 was Heikoop betrokken bij een vergelijkbaar onderzoek voor straten, waarbij via een methode het klimaatadaptief vermogen van die straten werd gekwantificeerd en een score per straat werd vastgesteld. Bij het ‘straten’-onderzoek werd gekeken naar straten in de wijken Hillesluis en Kralingen in Rotterdam en in een wijk in Groningen.
“Die wijken waren heel verschillend: Hillesluis is een arme wijk met veel gestapelde woningen, dicht op elkaar, uit de jaren 20. In Groningen ging het om een wijk uit de jaren 70 en Kralingen is een welvarende wijk. Omdat bleek dat Hillesluis veel lager scoorde dan Kralingen en Groningen, konden we klimaatongelijkheid aantonen. Mensen in Hillesluis woonden in de minst klimaatadaptieve straten. Bij de pleinen gingen we op zoek naar een waarde voor de mate van klimaatadaptatie, waardoor we pleinen met elkaar konden vergelijken.”
Straatkklimaatkaart
Het EMI heeft de uitkomsten voor de straten vertaald in een straatklimaatkaart. Vervolgens is in samenwerking met bewoners een klimaatadaptieve waarde vastgesteld die correspondeert met een label: de meest groene straten hebben label A, de minste groene straten hebben label F. “Die waarde was vooral een bewustwordingsinstrument en leidde ertoe dat bewoners vroegen wat ze aan een lage score konden doen. Iets wat ze op eigen terrein kunnen doen is bijvoorbeeld tegels vervangen door groen en geveltuinen. Daarvoor bestaan ook subsidies. De gemeente kan iets vergelijkbaars doen in de openbare ruimte.”
Een van de grootste pluspunten van het ‘straten’-onderzoek volgens Heikoop was dat het leidde tot een eenvoudig instrument dat een gemeente met bewoners samen kan toepassen. “Daarom was het een van de belangrijkste doelen van het ‘pleinen’-onderzoek om daar iets vergelijkbaars voor te ontwerpen.” Het ‘straten’-onderzoek heeft er niet alleen toe geleid dat de gemeente Rotterdam aan de slag is gegaan met het klimaatadaptiever maken van straten, de gemeente werd in het ‘pleinen’-onderzoek ook een van de partners.
Relatie tussen klimaatfactoren en fysieke kenmerken van de elementen op het plein
Factoren mate klimaatadaptatie
Bij de zeventien pleinen in Hillesluis werd eerst gekeken naar wat de factoren zijn die de mate van klimaatadaptatie bepalen. Daarbij kwamen onder meer schaduw, verdamping, albedo (weerkaatsingsvermogen aardoppervlak), waterberging op het oppervlak, infiltratiecapaciteit en afvoer naar voren. Daarna werd bepaald welke kenmerken relevant waren voor het meten van die factoren. Voorbeelden van die kenmerken zijn onder meer de grootte van een boomkroon, het type groen op het plein en de oppervlakte van het plein. Vervolgens werd bepaald welke gegevens verzameld konden worden, zoals vierkante meter schaduw per boomkroon, doorlatendheid en de albedo-waarde.
Heikoop: “Uiteindelijk resulteert dit in een score, die gebaseerd is op waarneming. Je begint met het berekenen van de oppervlakte van het plein. Vervolgens kijk je bijvoorbeeld welk percentage daarvan uit gras bestaat en welke infiltratiecapaciteit daar bij hoort. Ook de schaduw wordt in kaart gebracht door te kijken naar het type bomen en beplanting. Al die wegingsfactoren worden vervolgens samengebracht in een instrument, waarmee je een score kunt bepalen.” Op basis van de score kunnen de pleinen met elkaar worden vergeleken. “Een stap verder is om daarna ook pleinen uit verschillende wijken met elkaar te gaan vergelijken. Op die manier kun je kijken of ook bij pleinen in verschillende Rotterdamse wijken sprake is van klimaatongelijkheid .”
Daadwerkelijk iets aan de slecht scorende pleinen doen, blijkt in de praktijk nog niet zo eenvoudig. Heikoop: “We kwamen erachter dat het bij de gemeente niet transparant is wanneer een plein wordt aangepakt.” Hoewel pleinen publieke ruimtes zijn, kunnen bewoners ook een rol spelen bij het klimaatadaptiever maken. “Een mooi voorbeeld is het Polderplein. Daar hebben bewoners tegels verwijderd en een flinke moestuin aangelegd.”
Universele methodiek
De methodiek om het klimaatadaptief vermogen van pleinen te kwantificeren is universeel, meent Heikoop: “Je kunt het op ieder plein toepassen. We maken nu een Engelstalige paper waarin we de methodiek uitleggen. In juli is er een internationale conferentie in Rotterdam gericht op het stedelijke klimaat (ICUC12), waar we alle resultaten gaan delen. We willen ook – net als bij de straten – voor de pleinen van dit instrument een gebruiksvriendelijke versie maken die door bewoners en stakeholders te gebruiken is.”
Bij de stratenmethodiek werden er verschillende workshops georganiseerd. Ook tijdens het jaarlijkse Rotterdamse Stadsmakerscongres was er aandacht voor de resultaten. “Verder is in een gebouw van Speeltuin Hillesluis het Wijk Innovatie en Educatie Centrum Klimaat (WIECK) gevestigd. Dat is een samenwerking tussen EMI-HR, de TU-Delft en Speeltuin Hillesluis. Daar zijn voorbeelden van klimaatadaptieve maatregelen te vinden. De komende tijd willen we dit verder ontwikkelen, de zichtbaarheid van maatregelen vergroten en informatieborden plaatsen. Bewoners kunnen zo zien wat ze zelf kunnen doen.”
Kaart met waardering van de mate van klimaatadaptatie van de pleinen in Hillesluis
Versneld vergroenen van de stad
Heikoop hoopt dat de ontwikkelde methodiek gaat bijdragen aan het versneld vergroenen van de stad en aan het verkoelen van de pleinen. “Dat past ook in het koele plekkenbeleid waarmee steden als Rotterdam en Amsterdam momenteel bezig zijn. Daarin proberen die steden koele plekken te creëren op 300 meter afstand van iedere woning. In de zomer – als woningen te warm zijn – kunnen bewoners van de koele plekken gebruik maken.” Heikoop ziet mogelijkheden voor een volgend project: “Misschien kunnen we een methodiek gaan ontwikkelen om te beoordelen wanneer een plek een koele plek is. Daarbij kan ook worden meegenomen aan welke eisen zo’n plek volgens inwoners moet voldoen.”
Dit artikel is verschenen in Straatbeeld 01/2025, thema klimaat, water en groen. Lees meer van deze editie in onze digitale bibliotheek.