De kansen voor een ecologisch beheer van de openbare ruimte

donderdag 27 juni 2024

Dát natuurinclusief werken in de openbare ruimte hard nodig is, daarvan is vrijwel iedereen intussen wel overtuigd. De vraag is nu vooral: hóe dan? Hoe pas je natuur in in een overvol land met zoveel verschillende belangen en wensen? Gelukkig zijn er mensen die houden van dit soort puzzels. Zoals Daan Helming, domeintrekker Infrastructuur binnen het Collectief Natuurinclusief en Linda IJmker van IVN Natuureducatie. Straatbeeld sprak met hen.

Tekst: Marian Schouten

Daan Helming was eerder werkzaam bij grote netbeheerders als KPN en Stedin en zette daar biodiversiteit en natuurinclusie op de kaart. Vorig jaar onthulde hij samen met KPN, Naturalis en de Gemeente Leiden het eerste natuurinclusieve glasvezelhuisje in Leiden. “Stonden we daar met 30 man rond zo’n klein gebouwtje. Het lijkt iets kleins, maar onderschat de impact niet. Je geeft daarmee het signaal dat dit belangrijk is. Er worden de komende jaren duizenden van dit soort bouwwerken geplaatst.”

Infrastructuur als kans voor de natuur Dit voorjaar sloot hij namens Collectief Natuurinclusief het Sectorakkoord Natuurinclusieve Infrastructuur met meerdere grote netbeheerders. Met als centrale afspraak: we gaan ons areaal aan infrastructuur en grond inzetten voor natuurherstel- en ontwikkeling. Helming: “Infrastructuur beslaat zo’n 2 procent van het areaal van Nederland als je kijkt naar wegen, spoorlijnen, waterwegen, hoogspanningsleidingen en andere nutsvoorzieningen. En 8 procent als je ruimer kijkt naar de duizenden kilometers wegbermen en dijken die in beheer zijn bij Rijkswaterstaat, provincies, gemeenten, waterschappen, netbeheerders en Prorail. Stel je voor dat we al die grond ecologisch gaan beheren, wat een enorm natuurnetwerk we er dan bij zouden krijgen.”

Infrastructuur als kans voor de natuur. De komende jaren komen er nog meer van zulke kansen bij. “Er is een enorme opgave in het kader van de energietransitie”, aldus Helming. “In veel gemeentes komt er een hoogspanningsstation bij en in de woonwijken worden duizenden trafohuisjes geplaatst. De weerstand tegen het verder volbouwen van de openbare ruimte neemt steeds verder toe. Dit Sectorakkoord gaat ook over de natuurinclusieve inpassing van deze nieuwe infrastructuur.”

Hoe dan?

Linda IJmker van IVN werkt aan de andere kant van het spectrum: zij ondersteunt bewoners die hun wijk willen vergroenen. “Bijvoorbeeld door het planten van een Tiny Forest, een dichtbegroeid gevarieerd inheems bosje met een buitenlokaal, ter grootte van een tennisveld, vaak in het verlengde van een groen schoolplein. Op zo’n plein staat spelen voorop, een Tiny Forest zorgt dan voor meer biodiversiteit en biedt plek voor buitenles en natuureducatie. Maar zo’n bosje moet wel goed ingepast worden in de woonomgeving.”

Zowel Helming als IJmker zien dat ‘iedereen’ intussen wel wil vergroenen. “Bewoners, ambtenaren, bestuurders: mensen voelen de hittestress, zien de achteruitgang in biodiversiteit en snappen dat er iets moet gebeuren.” Je ziet dat terug in groenbeleidsplannen van gemeenten en het Sectorakkoord

van de netbeheerders. “Het expliciet benoemen van het belang van natuurinclusief werken door bestuurders is een onmisbare eerste stap”, aldus Helming.

De vraag die nu voorop staat is: hoe dan? Hoe ziet vergroenen er in de praktijk uit en vooral: hoe verzoenen we alle uiteenlopende belangen met elkaar? Daarover zijn Helming en IJmker het eens: “Neem de tijd, haal alle partijen bij elkaar, neem de verschillende belangen serieus, zorg dat je over voldoende kennis beschikt en wees creatief. Alleen zo komen we verder.”

Neem de tijd

De tijd nemen is cruciaal, maar lastig. Want de tijdsdruk is altijd groot. Het betrekken van bijvoorbeeld bewoners lijkt dan een lastige stap die je beter kunt overslaan. Maar uiteindelijk levert dat vooral boosheid en vertraging op. Zo vond de aannemer die in Amsterdam Zuid een trafohuisje wilde neerzetten protesterende bewoners met picknicktafel en al in de bouwput: "De gemeente en Liander moeten veel beter nadenken over waar ze dergelijke huisjes neerzetten. En als ze de bewoners erbij betrekken dan komt er altijd een goede oplossing", aldus een van de bewoners tegen NHNieuws.

Ook bij de transitie naar nieuwe ecologische beheervormen van infrastructuur is het verstandig om de tijd te nemen. Helming: “Dat vraagt van beheerders om een nieuwe manier van werken en bij omwonenden om gewenning aan een andere, rommeligere aanblik van de omgeving. Als je dan kiest voor de snelle route ‘zoals we altijd hebben gedaan’, eindig je weer met kort gemaaid gras, grind en asfalt. En mis je de kans op biodiversiteitsherstel en het inzetten op natuurlijke oplossingen om bijvoorbeeld hittestress tegen te gaan en waterretentie te bevorderen.”

Neem zorgen serieus

De langere weg dus. “Neem alle belanghebbenden mee in de plannen” is het advies van zowel Helming als IJmker. “Luister naar hun zorgen en neem die serieus. Iedereen denkt in zijn of haar eigen kader. Daar moet je de tijd voor nemen en bijvoorbeeld beginnen met een pilot om oplossingen uit te proberen.”

Helming: “Wil je een goed ontwerp voor een natuurinclusief glasvezelhuisje, dan moet je om tafel met technici, veiligheidsdeskundigen, onderhoudsmensen, ecologen en bewoners. Hoe houd je ruimte voor ventilatie, wat is de maximale dakbelasting, welke planten en dieren wil je faciliteren, wat past in een woonwijk, wat is nodig om de huisjes technisch en ecologisch te beheren?”

Bij buurtinitiatieven werkt het net zo. IJmker: “Plannen voor een Tiny Forest roepen vaak vragen op bij omwonenden. Hoe zit het met sociale veiligheid en hoe voorkom je dat het een hangplek wordt?” Haar advies aan bewoners die groene plannen hebben voor hun wijk: “Investeer vooral in de relatie met je buren, neem de tijd om de weerstand te onderzoeken. Is er een geschiedenis, waar zit de pijn, kun je mensen tegemoet komen? Dat heeft een lange adem nodig, maar een plan wordt er vaak wel beter van.”

Alle perspectieven meenemen

Ook bij het maken van groenbeleidsplannen is het van belang om alle perspectieven mee te nemen. IJmker: “Groen kun je vanuit zoveel invalshoeken bekijken. Vanuit ecologisch perspectief zijn grote structuren en verbindingen het meest waardevol. Vanuit het perspectief van gezondheid en hittestress zijn vooral grote bomen van belang. Vanuit sociaal oogpunt is juist het kleine groen van waarde: de ontmoetingsplekjes, pleintjes en geveltuinen. Mijn advies: zet niet uitsluitend in op een

van die domeinen, maar pak al die domeinen mee. Het een kan het ander versterken. Uiteindelijk hebben we maar één leefomgeving. Dat houdt ook in dat groenbeheerders in een gemeente moeten samenwerken met andere diensten en afdelingen. Doe je dat niet, dan mis je kansen en draagvlak. Je kan de buitenruimte perfect klimaatadaptief inrichten, maar dan mis je de aspecten biodiversiteit en sociale cohesie.”

Kennis

In de gesprekken met zoveel verschillende mensen is gedegen kennis onmisbaar. Daan Helming: “Weet waar je het over hebt en zorg dat je voorbeelden paraat hebt. Het helpt bijvoorbeeld als je kunt laten zien dat natuur ook een oplossing kan zijn voor andere problemen. Zo blijkt uit onderzoek in het kader van het Future Dikes-programma dat soortenrijke beplanting van rivierdijken niet alleen goed is voor de biodiversiteit maar ook zeker zo sterk is als traditionele grasbekleding. Bloemrijke bermen blijken een brandwerende werking te hebben, wat goed nieuws is voor de bermen langs snelwegen, spoorlijnen en onder hoogspanningstracés. Zo betrek je er andere beleidsterreinen bij en kun je ‘ecologisch beheer’ ook ‘veilig beheer’ gaan noemen.”

Instrumenten

Om de gesprekken goed te voeren en plannen beter te maken zijn intussen meerdere instrumenten ontwikkeld. De 3-30-300-regel is een eenvoudige vuistregel waarmee je het gesprek kunt openen met bewoners, ondernemers en politiek en kunt prioriteren in het vergroenen van straten en wijken. De Natuurladder vraagt data over gedrag, leiderschap en inhoud en berekent dan op welke trede een project zich bevindt en waar verbetering mogelijk is. De Meetlat Natuurinclusief Bouwen van Naturalis is een instrument om concrete bouwplannen te toetsen en beter te maken. Gemeenten kunnen de Meetlat ook gebruiken om eisen te stellen aan alle spelers die iets doen in de openbare ruimte.

In de uitvoering vraagt ecologisch groenbeheer om een cultuuromslag én om nieuwe kennis bij uitvoerders en onderaannemers. Het keurmerk Groenkeur is daarin de standaard. Kleurkeur is daar onderdeel van en specifiek gericht op kennis over ecologisch maaibeheer.

Bewoners adviseren

Kennis is ook een factor die bij bewonersinitiatieven speelt. Bewoners willen bijvoorbeeld bomen op de plek waar leidingen in de grond zitten. Of willen beplanting die niet past bij de bodem of niet bestand is tegen de groeiomstandigheden in de stad. “Daarin kun je als gemeente ondersteunen”, aldus Linda IJmker. “Door helder te communiceren waarom niet alles overal kan en door kennis te delen over geschikte planten. De gemeente kan bewoners helpen bij het maken van plannen en adviseren over het onderhoud van het nieuwe groen. Ook voorgesorteerde diensten en afspraken helpen, bijvoorbeeld voor de aanleg van boomspiegels en geveltuinen.”

Deze investering betaalt zich terug in de vorm van betrokkenheid en biodiversiteit. Het groen dat door bewoners wordt beheerd is vaak diverser dan gemeentegroen. IJmker: “Bewoners kunnen kleinschaliger werken, gemeenten werken uit kostenoverwegingen met groter materieel. Dat fijnmazige werk zou voor gemeenten veel te duur worden.” Een interessant punt om naar te kijken. “Groenbeheerders worden nu vaak afgerekend op snelheid. Maar waarom niet op biodiversiteit?”

Jaarlijkse evaluatie

Om mensen over de streep te trekken helpt het als je voorbeelden kunt laten zien van vergelijkbare organisaties die bepaalde ecologische beheermaatregelen al hebben doorgevoerd. Dat werkt bij de grote netbeheerders, maar ook bij gemeenten. “De mensen bij de organisaties kennen elkaar vaak wel, dat maakt het makkelijker. Als er een begint, zie je dat anderen volgen”, is de ervaring van Daan Helming.

Werken met pilots is een beproefde manier om zaken in beweging te krijgen. Helming: “Het is een manier om snel aan de slag te kunnen, nieuwe dingen uit te proberen en resultaten te laten zien, zonder dat je meteen door alle formele hoepels hoeft te springen. Bij Stedin is drie jaar als pilot gewerkt met slingerend maaibeheer. Het wordt nu geformaliseerd en meegenomen in aanbestedingen. In die contracten zijn ook afspraken opgenomen over een jaarlijkse evaluatie en de mogelijkheid om onderweg bij te sturen als dat nodig is. Niet alleen op ecologie, maar juist ook op veiligheid. Ook dat is een manier om tegemoet te komen aan de zorgen van mensen: je houdt zo de mogelijkheid open om je werkwijze onderweg bij te sturen. De zorgen van mensen zijn vaak begrijpelijk, maar als je op deze manier te werk gaat, hoeven ze geen belemmering te zijn. Sterker nog: de natuur biedt vaak oplossingen.”